Technische aspecten in verband met de tempelbouw

 

De Egyptische tempel was beschermd door een omheiningsmuur in zachte tichelsteen. Voor de eigenlijke tempel gebruikten de Egyptenaren hardere steensoorten zoals zandsteen, kalksteen, tot zelfs graniet.

Hierna bespreken we hoe ze die steensoorten los maakten (extractie), hoe ze grote en zware blokken vervoerden, plaatsten en afwerkten.

Omheiningsmuur in zachte tichelsteen

De Egyptische tempeldomeinen waren steeds ommuurd. Voor het Amondomein te Karnak ging het om een muur van ongeveer 2000m lengte met een hoogte van 25m en een basis van 12m, ze werd rond 380 v.Ch. gebouwd door Nectanebo I.

Een omheiningsmuur werd opgebouwd uit aaneensluitende massieven met afwisselend convexe en concave tichelsteenlagen. De hieruit volgende golfbeweging had mogelijk een mythologische betekenis: de golfbeweging van de Oeroceaan (Noen). Denkelijk is een structurele verklaring meer aannemelijk. De afzonderlijke massieven vormden als het ware gewelven en omgekeerde gewelven. Bij het krimpen van de stenen gedurende het nadrogen kwamen de massieven onder druk te staan, waardoor de stabiliteit aanzienlijk verhoogde.

Alfagras of espartogras is een 15 à 20 cm hoge grassoort die groeit in Noord-Afrika en Zuid-Spanje.

Tegenwoordig wordt espartogras gebruikt in de papierindustrie en voor het vervaardigen van "espadrilles", die hun naam aan dat gras te danken hebben.

Gewapende tichelstenen-muren

Tichelstenen zijn bouwblokken vervaardigd uit Nijlslib vermengd met gehakt stro of riet en gedroogd in de zon.
Zij werden ter plaatse, langsheen de muuromtrek, vervaardigd.

Om de stabiliteit van de muur te vergroten werd ze gewapend met alfagras en houten dwarsbalken.

Extractie van hardere steensoorten

Zandsteen, voornamelijk gebruikt sedert de 18de dynastie, was hoofdzakelijk afkomstig uit de groeven van Gebel Silsila (ca. 160 km beneden Thebe).

Kalksteen, voornamelijk in het Oude Rijk aangewend, kwam van de groeven te Toera en Massara, in de omgeving van Memphis, en van de groeven te Goerna, op de westelijke oever van Thebe.

De bouwblokken werden losgemaakt door zijdelings loshakken en indrijven van houten wiggen aan de onderzijde. Deze extractiemethode is heden ten dage nog duidelijk af te lezen in de steengroeven.

Graniet kwam uit de groeven te Aswan. Het losmaken van grote elementen, zoals obelisken, gebeurde volgens de percussietechniek.

Transport van bouwblokken

Het transport van de bouwblokken gebeurde op sleden getrokken over transportbanen met een toplaag in klei; deze werd bevochtend om de wrijving te verminderen.

Het ter plaatse brengen van steenblokken bestemd voor de onderste bouwlagen stelde weinig problemen; ingewikkelder werd het voor de volgende bouwlagen.

Hiervoor moest de transportbaan schuin oplopen. Dergelijke transportbanen werden aangelegd op een stellingsmuur in tichelsteen. Een voorbeeld hiervan is te zien in het graf van vizier Rechmire te Thebe.
Aan de achterzijde van het noordmassief van de 1ste pyloon te Karnak is nog een gedeelte van de ten tijde van Nectanebo gebruikte stellingsmuur zichtbaar. In de jaren negentig van vorige eeuw was ook de stellingsmuur rond de Mammisi van Nectanebo te Dendera, nog aanwezig.

Gedurende de opbouw waren de pylonen dus volledig “ingepakt” in een constructiestelling. Bij de bouw van tempels werden niet enkel de muren ingepakt maar werd de volledige tempelruimte met zand gevuld om het optrekken van de zuilen en het aanbrengen van de dakconstructie mogelijk te maken.

Links ziet men de overblijfsels van de constructie-muur in tichel-steen, gebruikt bij de bouw van de mammisi van Nectanebo I te Dendera.

Spijtig genoeg is deze muur nu afgebroken.


Via een steeds hoger wordende
zandberg worden de ruwe blokken
ter plaatse gebracht en gestapeld
 

Als al de ruwe blokken op hun
plaats liggen wordt de zandberg
verwijderd terwijl men de blokken
verder afwerkt

Op deze foto ziet u rechts
een ruwe zuil en links een
reeds afgewerkte zuil
 

Plaatsing van bouwblokken

De aangevoerde bouwblokken werden ter plaatse afgewerkt: de onderzijde en de contactvlakken met aanliggende blokken werden gevlakt. Rond de dagzijde van de blokken werd, onderaan en zijdelings, een regelmatig kader gehouwen; dit maakte een nauwkeurige plaatsing mogelijk. Binnen het kader bleef een “bossage” van een 10-tal cm. De bovenkant en de achterkant bleef onafgewerkt.

Het plaatsen van de blokken gebeurde in kleine reeksen van een tiental stenen. Eens geplaatst werd het bovenvlak gevlakt en het kader aan de bovenzijde afgewerkt.

Aan de bovenzijde van de geplaatste blokken werden gaten gehakt waarin de hefbomen, gebruikt bij het verschuiven van de blokken, steun namen. De wrijving tussen de blokken werd aanzienlijk verminderd door het tussenbrengen van een vloeibare plaasterlaag. Gedurende de Ptolemaeëntijd werd de bovenzijde van de bouwblokken voorzien van kanalen voor een gelijkmatige verspreiding van de plaastermortel. Zwaluwstaartvormige houten verbindingsblokjes verhinderden zijdelingse verplaatsing bij het aanstoten van de blokken; voorbeelden hiervan zijn te zien in tempels uit de Late Tijd.

Als een muur
smaller wordt
naar de top,
zegt men dat
ze "verjongt".

Daar bij de bouw van muren en pylonen de bouwwerken ingesloten waren door de bouwstelling was de bouwcontrole moeilijk. Om hieraan te verhelpen bleef de bouwstelling een 10-tal centimeter van het bouwwerk verwijderd. Deze ruimte werd achteraf gevuld met de steenslag afkomstig van het ter plaatse afwerken van de blokken. Op bepaalde plaatsen werden verticale schachten vrijgehouden teneinde de verticaliteit of de “verjonging” van de muren te controleren.


Aan de hoek van de 1ste pyloon te Karnak is duidelijk een referentielijn zichtbaar die toeliet de hellingshoek juist in te stellen.
 
 

Afwerking van de muren

Eens de ruwbouw beëindigd werd de bouwstelling afgebroken en de paramenten verder afgewerkt. Meerdere ploegen kregen elk een beperkte oppervlakte toegewezen.

 

Opbikken

Het opbikken van het parament verliep in meerdere stappen:

  • weghakken van de bossage tot op het niveau van het behouwen kader,
  • polijsten van de blokken met abrasieve steen,
  • opvoegen van eventuele fouten met plaaster.

Decoreren

De decoratie van de wanden werd door priesters ontworpen op papyrus. Met behulp van een netwerk werden de figuren en teksten overgebracht door de decorateurs op het hen toegewezen oppervlak van de muur.

Bepaalde gedeelten van eenzelfde muur zijn in detail afgewerkt, terwijl ernaast met het opbikken nog niet is begonnen. In de Opettempel te Karnak houden de inscripties zelfs midden een woord op.

Bepleisteren en schilderen

Eens de reliëfs aangebracht werd de wand bedekt met een dunne laag plaaster die alle oneffenheden wegwerkte, vervolgens werden de reliëfs beschilderd met een verf waarvan de pigmenten, van minerale oorsprong, gebonden werden met een vegetale lijm van de acaciaboom. De verf werd op een nat oppervlak aangebracht (a tempera).

 

Edelmetaalbekledingen

Bepaalde belangrijke tempelonderdelen zoals deuren, kroonlijsten, reliëfs e.d. werden bekleed met een laag bladgoud dat vastgezet werd met stiften. Een voorbeeld hiervan is de grote Hathorkop op de achterzijde van de tempel te Dendera.

Einde pagina, terug naar boven

Bronvermelding:

J.C. Golvin & J.C. Goyon, Les Bätisseurs de Karnak