Voorwoord

 

Alle volkeren uit de oudheid kenden, uit ervaring, de positie en beweging van sterren en planeten, van de zon en de maan. Hoe korter de cyclus hoe sneller men de regelmaat er van door had. Dat de zon in het oosten opstaat en in het westen ondergaat ondervindt men dagelijks en is dus vlug gekend. De regelmaat ontdekken in de terugkerende maanfasen is al iets moeilijker. De jaarlijkse terugkeer van seizoenen, van korte en lange dagen, vergt nog meer “ervaring en doorzicht", maar valt nog altijd binnen het bereik van een mensenleven. Voor enorm lange cycli daarentegen volstaat het individueel geheugen niet meer. De regelmaat van het “grote wereldjaar”, de precessie, een cyclus van ongeveer 26.000 jaar, kan men alleen maar collectief begrijpen. Alleen het collectieve geheugen, vastgelegd in geschriften, is in staat deze cyclus “aan den lijve” te ondervinden.

En of men nu denkt dat de aarde een oliebol is of een pannenkoek, doet niets ter zake. Voor de waarnemer, aan wal of op zee, bewegen de sterren zich aan het firmament, een koepel die de aarde omspant, rakend aan de horizon. Sommige verschijnselen, zoals zon- en maansverduisteringen, de beweging van dwaalsterren (planeten) en vooral hun retrograde bewegingen zijn voor pannenkoekdenkers moeilijk te vatten. In de oudheid lokten deze “onverklaarbare” verschijnselen vaak paniekreacties uit en werden er dikwijls fantastische verhalen verzonnen om de mensen toch enig houvast te bieden.

In alle geval de regelmaat van de sterren schonk ook veel zekerheid. Mensen die in hun dagelijks bestaan vaak gevaren moesten trotseren, honger en ontbering kenden, vonden zeker troost in de standvastigheid aan het hemelgewelf. In vroegere tijden, toen er nog geen lichtbezoedeling en televisie waren, brachten de mensen vaak uren door met naar het firmament te kijken. Het is dan ook niet zo vreemd dat ze orde wilden scheppen in die massa lichtpuntjes; dit deden ze door ze te groeperen in sterrenbeelden, waaraan ze vaak mythologische namen gaven. Er waren toen zeker mensen met rijke fantasieën die boeiende verhalen verzonnen over al die goden en draken en schorpioenen.

Het periodisch zichtbaar of onzichtbaar zijn van sterren of sterrenbeelden waren voor de hand liggende ijkpunten om kalenders aan vast te knopen of om voorspellingen te doen. Voor de Egyptenaren bijvoorbeeld kondigde de terugkeer van de ster Sirius aan de hemel (na een lange periode van onzichtbaarheid) de nakende overstromingen van de Nijl aan.

Astronomie heeft voor alle oude beschavingen en dus ook voor de Egyptenaren een belangrijke rol gespeeld in religie, architectuur en tijdrekening. De piramiden bijvoorbeeld werden duidelijk naar de vier windstreken georiënteerd en hiervoor hebben de Egyptenaren zo goed als zeker de sterren en/of de zon gebruikt. We weten alleen niet hoe. In dit deel zullen we, in dit verband, een paar hypothesen onder de loep nemen. Ook andere astronomische toepassingen van de Egyptenaren zullen in dit deel besproken worden, zoals de kalender en het Orion mysterie.

In dit deel kunnen we niet anders dan, nu en dan, beroep te doen op sterrenkundige begrippen. Voor de lezer die de basiskennis zou missen worden deze begrippen extra uitgelegd, niet door ingewikkelde definities en formules, maar zoveel mogelijk door tekeningen, die intuïtief te begrijpen zijn, zeker als het bewegende plaatjes zijn.

Waarom dit deel over sterrenkunde ?

Dit extra deel over astronomie is het gevolg van een artikel dat verscheen in De Standaard in november 2000, waarin beweerd werd dat de piramiden, en daaruit volgend de ganse faraonische geschiedenis, nauwkeurig konden gedateerd worden door het precies meten van hun oriëntering:

Een Britse archeologe, Kate Spence, van de universiteit van Cambridge, vertrok van het gekende principe dat de Egyptenaren in het Oude Rijk hun piramiden naar de vier windstreken oriënteerden, het kwam er dus op aan zo nauwkeurig mogelijk het noorden te bepalen.

Het noorden is het punt aan de hemel waar de aardas naar wijst. De aardas heeft echter geen vaste stand in de ruimte maar beschrijft een cirkel op het hemelgewelf in een ongeveer 26.000 jaar durende cyclus; dit fenomeen noemt men de precessie.

Tegenwoordig wijst de aardas naar een ster in het sterrenbeeld Kleine Beer, die wij de Poolster noemen. In het Oude Rijk, stond geen enkele ster dicht genoeg bij het snijpunt van de aardas en de hemel. Een nauwkeurige bepaling van het noorden vergde dus een andere methode. Volgens Kate Spence gebruikten de Egyptenaren een zeer eenvoudige methode om het noorden te bepalen: op het ogenblik dat de ster Mizar van de Grote Beer exact boven de ster Kochab van de Kleine Beer stond wees hun verbindingslijn precies naar het noorden.

Die verbindingslijn of “noordwijzer” verschoof ook met de tijd en leidde dus automatisch tot verschillende oriëntaties van de piramiden in functie van de tijd. Zodoende kon Kate Spence de ouderdom van de piramiden tot op 5 jaar nauwkeurig bepalen, binnenkort zelfs tot op één jaar nauwkeurig, na nieuwe precieze opmetingen.

(U kunt het volledige artikel elders lezen in deze website)

Ik was direct in de wolken toen ik enkele weken geleden dit krantenknipsel in handen kreeg. Maar na aandachtig herlezen had ik toch enkele bedenkingen, vooral bij de uitvoerbaarheid van de methode en de geclaimde nauwkeurigheid van de datering.

Omdat ik vreesde dat De Standaard de theorie van Kate Spence een beetje te bondig had samengevat ging ik op zoek (via Google) naar haar originele publicatie in Nature (nov 2000). Google vond, naast de originele thesis van Kate Spence, een hele reeks commentaren van andere auteurs. De meesten waren vol lof, maar er waren ook deskundigen, en niet de minsten, die haar werk afbraken, Robert Bauval bijvoorbeeld. Oef, ik was gerustgesteld, dat ik niet de enige was die bedenkingen had bij haar methode.

In zijn commentaar zei Bauval ook heel duidelijk, dat de juiste methode die de Egyptenaren gebruikten helemaal niet gekend was. Hieruit begreep ik dat iedereen een poging mocht ondernemen om een alternatieve oplossing voor te stellen. Indien zij voldoende plausibel is en niet tegengesproken wordt door historische feiten, kan zij (voorlopig) aanvaard worden als “mogelijke werkwijze”, totdat men iets beter vindt.

Als gepensioneerd marineofficier heb ik enige theoretische en vooral praktische ervaring met sterren en astronomische positiebepalingen. Dus waag ik het er op een methode te beschrijven, die gebruik maakt van de opkomst en ondergang van de zon. Ik denk dat ze origineel is en gemakkelijker uitvoerbaar dan die van Kate Spence. Bovendien haalt zij, mits zorgvuldig uitgevoerd, een hoge graad van nauwkeurigheid en is ze volledig vrij van precessie-fouten.

Of de Egyptenaren het gedaan hebben met de zon, bij opkomst en ondergang, blijft een open vraag. Ik vrees dat Kate Spence aan het langste eind zal trekken, zeker als absoluut vast zou staan dat de oriëntering van de piramiden de precessie volgt.

Omdat deze astronomische bespiegelingen te uitgebreid dreigden te worden zijn ze ondergebracht in een apart deel van deze website.

Einde pagina, terug naar boven

Bronvermelding:

Tekening met schietlood: Nature DS-Infografiek/reuters