Oriëntatie van de piramiden
met sterrenkoppel

Methode van Kate Spence

 

Volgens Kate Spence, een britse archeologe, gebruikten de Egyptenaren een sterrenkoppel om hun piramiden precies naar het noorden te richten.

Bij deze methode treden er automatisch precessiefouten op. Kate Spence heeft hier dankbaar gebruik van gemaakt om de piramiden te dateren.

Hieronder vindt u de integrale tekst van drie artikels, verschenen in De Standaard in 2000.

Commentaar vindt u op aparte pagina's.

 

Sterren verklappen leeftijd piramiden !

Aan de piramide van Cheops zou begonnen zijn rond 2480 voor Christus

De oude Egyptenaren gebruikten de sterren om hun piramiden precies naar het noorden te richten. Een Britse archeologe heeft ontdekt hoe ze dat precies deden, en tegelijk heeft de onderzoekster daarmee een manier gevonden om precies de leeftijd van de piramiden te bepalen.

Pogingen om de piramiden te verbinden met de sterren, hebben een troebel verleden. Enkele jaren geleden maakte de Belg Robert Bauval nog furore met zijn theorie dat de piramiden al 12.500 jaar geleden ontworpen waren en dat de Sfinx van Giza zelfs uit die tijd stamde. Misschien waren die monumenten zelfs het werk van een superieure beschaving van lang vóór die van de farao's. BauvaI en zijn medestanders haalden daarvoor sterrenkundige aanwijzingen aan, maar die bleken flinterdun, en ze hebben de toets van de kritiek niet doorstaan.

De sterrenkundige argumenten die Kate Spence van de universiteit van Cambridge vandaag in Nature publiceert, zijn van een totaal ander kaliber. En de leeftijden voor de piramiden die zij vindt, zijn niet flagrant in strijd met de historische bronnen. De bouw van de piramide van Cheops, de grootste, zou volgens haar begonnen zijn rond 2480 voor Christus, met een onzekerheidsmarge van vijf jaar. Het is voor het eerst dat de leeftijd van de piramide zo nauwkeurig is vastgesteld op basis van historische bronnen en koolstofdatering kon het tot dusver maar tot op ruwweg een eeuw na.

Volgens Spence bepaalden de Egyptenaren in de periode van het Oude Rijk (ca. 2600-2300 v.Chr.) de richting van het noorden op basis van de stand van twee heldere sterren, Mizar in de Grote Beer en Kochab in de Kleine Beer. Het is een gemakkelijke methode, die zonder moderne meetinstrumenten toch een nauwkeurig resultaat oplevert - de piramide van Cheops in Giza staat ongeveer zo precies als zonder moderne instrumenten maar mogelijk is.

Maar de Mizar-Kochab-methode is niet helemaal perfect, en het zijn precies die afwijkingen die het overtuigendste argument geven voor Spences stelling. Door de veranderende stand van de as van de Aarde, levert de Mizar-Kochab-methode kleine fouten op, die van eeuw tot eeuw anders zijn, en die sterrenkundigen vandaag precies kunnen berekenen. En die berekende fouten komen precies overeen met de kleine fouten in de stand van de verschillende piramiden die in de loop van de eeuwen gebouwd zijn. Het verband tussen fout en bouwtijdstip blijkt zo frappant, dat het gebruikt kan worden om de bouwtijdstippen veel nauwkeuriger te bepalen dan met de bestaande methodes.

In de tijd van Cheops was de afwijking het kleinst, maar vroegere en latere piramiden staan allemaal een beetje scheef. De Egyptenaren lieten zich dus van eeuw tot eeuw een klein beetje misleiden door Mizar en Kochab.

Piramiden gericht naar de sterren

Hoe het er precies aan toeging, daar hebben we het raden naar, 4480 jaar later, maar het zou wel eens een fraai spektakel geweest kunnen zijn.

Op het bouwterrein van wat jaren later de grootste piramide ooit moet worden, zijn 's nachts bouwmeesters en priesters verzameld, en misschien zelfs de jonge farao zelf, voor de ceremonie van het vastleggen van het noorden. Geduldig wacht het gezelschap, de ogen gericht op twee sterren: Kochab, in het sterrenbeeld dat wij vandaag de Kleine Beer noemen, en Mizar in de Grote Beer. Mizar staat aanvankelijk schuin boven Kochab, maar langzaam draait de sterrenhemel, en de verbindingslijn tussen de twee sterren komt steeds dichter bij verticaal.

Dan komt het moment waarop iedereen gewacht heeft: de twee sterren staan precies recht boven elkaar - geverifieerd door een priester die een lang schietlood vasthoudt en een andere die schietlood en sterren observeert. Op dat moment staan de twee sterren precies in het noorden. De richting van de sterren, en dus het noorden, wordt snel op de grond gemarkeerd, voor de sterren weer verder gedraaid zijn en Kochab en Mizar niet langer precies boven elkaar staan.

Alles is nu klaar om de piramide te kunnen bouwen, zoals het hoort, met één zijde van het vierkante grondvlak gericht naar het noorden, één naar het zuiden, één naar het oosten en één naar het westen.

Waaróm de Egyptenaren hun piramiden op die manier wilden oriënteren, is niet bekend, al vermoeden egyptologen dat het een waarschijnlijk een symbolisch-religieuze reden had.

Maar dàt ze het deden, en wel zeer zorgvuldig, is duidelijk: de piramide van Cheops, de grootste, wijkt amper drie boogminuten af van de perfecte oriëntatie op de windrichtingen. Een boogminuut is één zestigste van een graad. Nóg nauwkeuriger werken is haast onmogelijk zonder goede meetinstrumenten te gebruiken. De Egyptenaren uit de tijd van Cheops deden het beste wat met eenvoudige middelen mogelijk is.

Maar één ding konden ze niet weten: de as van de Aarde hield hen voor de gek. Daardoor was de Kochab-Mizar-methode niet helemaal perfect, en stonden alle piramiden toch een klein beetje scheef. En het zijn precies die kleine afwijkingen die de Britse archeologe Kate Spence van de universiteit van Cambridge de sleutel in de handen hebben gegeven tot het raadsel van de oriëntatie van de piramiden.

Dát de Egyptenaren de piramiden naar de vier windrichtingen oriënteerden was altijd al duidelijk, maar hoe ze dat deden, is lang een raadsel geweest. Onderzoekers konden alleen maar vermoeden dat observaties van de sterrenhemel of van de zon er op een of andere manier mee te maken hadden. Er zijn geen teksten bewaard gebleven waarin de procedure beschreven wordt.

Van bovenstaand verhaal, over de ceremonie om het noorden vast te leggen, is veel nog onzeker, maar de essentie, het wachten tot Mizar en Kochab recht boven elkaar staan, is correct, althans volgens de theorie van Spence, die deze week in “Nature” gepubliceerd is (DS 16 november).

De afwijkingen in de Kochab-Mizar-methode worden voortgebracht door een fenomeen dat sterrenkundigen de precessie noemen. De as waarrond de Aarde één keer per etmaal draait, heeft geen vaste stand in de ruimte. Hij beschrijft een soort langzame schommelbeweging, in een ongeveer 26.000 jaar durende cyclus. Als gevolg van die 'precessie' wijst de as dus niet altijd naar dezelfde ster.

Tegenwoordig wijst de as van de Aarde naar een ster in het sterrenbeeld Kleine Beer die wij de Poolster noemen. Het is daarom gemakkelijk om (bij benadering) de richting van het noorden te vinden; het is ongeveer de richting waarin de Poolster staat. Maar dat is niet altijd zo geweest, en het zal ook niet blijven duren.

Tweeduizend jaar geleden stond een andere ster van de Kleine Beer, Gamma Ursae Minoris, dichter bij de hemelpool, het punt aan de hemel waar de aardas naar wijst.

De Egyptenaren van het 'Oude Rijk', in het midden van het derde millennium voor Christus, hadden pech: er stond toen geen enkele ster dicht genoeg in de buurt om als "poolster" dienst te doen.

Maar er was wel een methode om het noorden te vinden die relatief eenvoudig was, ontdekte Spence. De hemelpool stond in die tijd tussen twee vrij heldere sterren, Kochab en Mizar. Op het moment in de nacht dat die twee sterren recht boven elkaar stonden, wees hun (verticale) verbindingslijn precies naar het punt op de horizon waar het noorden lag.

Helemaal correct was dat echter maar op één moment, in het jaar 2467 voor Christus. Toen lag de hemelpool exact op de verbindingslijn tussen beide sterren. De eeuwen ervóór was de pool de lijn nog aan het naderen, de eeuwen erna bewoog hij zich er weer van weg. De richting van het noorden, bepaald met de Kochab-Mizar-methode, zou aanvankelijk afwijken naar het westen, tot in 2467geleidelijk beter worden, en vanaf dan meer en meer afwijken naar het oosten.

En dat is precies de trend die Kate Spence heeft opgemerkt in de oriëntatie van de piramiden. De ouderdom van de verschillende Egyptische piramiden was tot nu niet precies bekend, maar wel bij benadering (zie elders op deze pagina), en de volgorde waarin ze gebouwd zijn is met zekerheid bekend. De heel oude piramide van Snofru in Meidum, naar schatting van rond 2600 voor Christus (met een foutmarge van zowat een eeuw), wijkt 18 boogminuten af naar het westen. De recentere 'geknikte' piramide wijkt maar 12 boogminuten af naar het westen en de nog recentere 'rode piramide' maar 9 boogminuten. De piramide van Cheops in Giza, de grootste van allemaal, is ook het nauwkeurigst, met een afwijking van maar drie boogminuten naar het westen. Zij is het dichtst bij het jaar 2467 gebouwd. Vanaf dat moment zijn de afwijkingen niet langer naar het westen maar naar het oosten. De piramide van Mykerinos wijkt 12 tot 14 boogminuten af naar het oosten, de recente piramide van Neferirkare wijkt dertig boogminuten af naar het oosten.

Het verband tussen leeftijd en afwijking is zo frappant, volgens Spence, dat het niet alleen aantoont. dat de Egyptenaren waarschijnlijk inderdaad de Kochab-Mizar-methode gebruikten, het is ook bruikbaar om nauwkeuriger dan ooit de ouderdom van de piramiden te bepalen.

Spence denkt dat ze met haar methode met een foutmarge van niet meer dan enkele jaren kan bepalen wanneer de bouw van de piramiden begonnen is, of althans wanneer de ceremonie voor het vastleggen van het noorden plaatsvond. Ze vermoedt dat dat telkens in het tweede regeringsjaar van een farao gebeurde.

Voor de piramide van Snofroe in Meidum vindt ze op die manier het jaar 2526 voor Christus, voor die van Cheops 2480 voor Christus, voor Mykerinos 2415 voor Christus en voor Neferirkare 2359 voor Christus, die laatste met een foutmarge van 25 jaar.

Die datums kunnen van grote betekenis zijn voor de studie van het oude Egypte, omdat ze vaste 'ijkpunten' geven, waaraan de hele chronologie van die periode kan worden opgehangen.

Met enkele piramiden, onder andere die van Chefren, de op één na grootste, is er iets vreemds aan de hand. Chefren wijkt in de 'verkeerde' richting af.

Spence denkt dat dat komt doordat bij haar bouw de Kochab-Mizar-methode omgekeerd is gebruikt, met Kochab bovenaan en Mizar onderaan. Dat is plausibel, omdat in elke tijd van het jaar altijd maar één van beide mogelijkheden aan de nachtelijke hemel te zien is. Staat op een bepaald moment in de nacht Kochab bovenaan, dan moet er ofwel twaalf uur gewacht worden om Mizar bovenaan te hebben - maar dat gaat niet, want dan is het dag en zijn de sterren niet te zien, ofwel moet er een half jaar gewacht worden, tot Mizar 's nachts bovenaan staat - en misschien kon op sommige momenten de bouw van een piramide niet zomaar een half jaar uitgesteld worden. Met die aanpassing past ook de piramide van Chefren in het rijtje; ze zou dateren van 2448 voor Christus.

Aan één ding hebben de oude Egyptenaren, niet gedacht: als ze het noorden een keer zouden bepaald hebben met Kochab boven én een keer met Mizar boven, en dan het gemiddelde van de twee genomen, dan zouden ze precies de echte richting van het noorden gevonden hebben, zónder afwijking door de precessie.

Datering legt stevige basis

Zo stevig als de piramiden er staan, zo solied lijkt de redenering van Kate Spence. "Ik kan er geen speld tussenkrijgen", zegt egyptoloog Harco Willems, hoogleraar aan de KU Leuven. De ontdekking is van groot belang voor de studie van de Egyptische geschiedenis.

De grote lijnen van de chronologie van het oude Egypte staan vást, maar toch bestaan er veel onzekerheden. Het skelet bestaat uit de regeringsjaren van de farao's: bij elke nieuwe koning begonnen de Egyptenaren opnieuw te tellen. Van de belangrijkste tijdvakken uit de lange Egyptische geschiedenis (van ongeveer 3000 voor Christus tot 332 voor Christus) kennen we. de volgorde van de koningen en het aantal jaren dat ze aan de macht waren. De bronnen hiervoor zijn ondermeer koningslijsten, opschriften en papyri.

Een heel andere zaak is de absolute datering en de omzetting naar onze kalender. Er waren immers niet veel aanknopingspunten om het raamwerk van de regeringsjaren aan vast te hechten. Je mag dan al wel weten dat farao Cheops 32 jaar aan de macht was, maar in welk jaar laat je zijn regering beginnen ?

Eigenlijk stond tot nu de absolute chronologie alleen vast vanaf 664 voor Christus, vooral omdat er vanaf dan vergelijking mogelijk is met de Perzische en Griekse geschiedenis. Hoe verder je terug gaat in de tijd, hoe groter de veiligheidsmarge moet zijn. Voor de regering van Ramses II (circa 1290-1224 voor Christus) is dat bijvoorbeeld tien à twintig jaar, voor de tijd van de grote piramiden (circa 2575-2465) liep dat op tot honderd jaar.

De egyptologen hadden wel al een paar astronomische aanknopingspunten, vooral vermeldingen van maanstanden en van de opgang in het oosten na zeventig dagen afwezigheid van de heldere ster Sirius. Die werd beschouwd als de brenger van de Nijloverstroming en de priesters hielden de ster daarom extra in de gaten. In combinatie met de kalendergegevens in de documenten, waarin de Egyptenaren die fenomenen beschrijven, legden de egyptologen bepaalde data vast.

Maar volgens Harco Willems zijn de Siriusdata toch voor interpretatie vatbaar. Het is bij voorbeeld niet zeker op welke plaats in Egypte de waarnemingen werden gedaan. Hoe verder men naar het noorden gaat, hoe later Sirius zichtbaar is. Verder is het niet onmogelijk dat de Egyptenaren in de loop der eeuwen hervormingen van de kalender hebben uitgevoerd waardoor de moderne berekeningen fout kunnen lopen.

Daarom is het onderzoek van Kate Spence volgens Willems zo belangrijk: het legt op overtuigende manier een aantal chronologische punten vast. Hij begon met enige scepsis aan het artikel "omdat er voorheen zoveel onzin over sterren en piramiden gepubliceerd is", maar na lezing "kan hij geen speld tussen haar redenering krijgen. Een knappe jongen die dit kan onderuithalen", zegt hij.

Willems heeft wel wat kritiek op minder belangrijke punten. Voor een ritueel van het oriënteren van de piramiden dat telkens in het jaar 2 van elke regering plaatsvond, zijn er bijvoorbeeld geen aanwijzingen.

Spences ontdekking verheldert de chronologie van een belangrijk tijdvak waar de onzekerheid net groot was en is daarom op zich al belangrijk. De nieuwe dateringen zullen volgens Willems ook gevolgen hebben voor de studie van de warrige perioden die op het piramidentijdvak volgen.

Einde pagina, terug naar boven

Bronvermelding:

Artikel nr 1 "Sterren verklappen leeftijd piramiden": De Standaard (16 november 2000), Steven Stroeykens

Artikel nr 2 "Piramiden gericht naar de sterren": De Standaard (20 november 2000), Steven Stroeykens en Manu Tassier

Artikel nr 3 "Datering legt stevige basis": De Standaard (20 november 2000), Steven Stroeykens en Manu Tassier

Tekening met schietlood: Nature DS-Infografiek/reuters