Men onderscheidt drie oud-Egyptische schriftvormen: de hiërogliefen, het hiëratisch en het demotisch schrift. Deze termen zijn afkomstig van de Grieken en komen voor het eerst voor in de geschriften van Herodotus (5de eeuw v.Ch.).
In zijn tijd werden enkel nog hiërogliefen gebruikt voor uitgehakte religieuze teksten op tempelmuren, op papyrus werden teksten geschreven in het hiëratisch en voor het dagelijks leven werd het demotisch (volkstaal) gebruikt.
Een wezenlijk kenmerk van het Egyptisch is dat, zoals in het Hebreeuws, het Arabisch en in andere talen van het Oude nabije Oosten, de vocalen worden weggelaten; de betekeniswaarde van een woord wordt bepaald door een vaste opeenvolging van medeklinkers.
Het hiëroglifisch schrift omvat ca 800 beeldtekens ontleend aan het leven van mensen en dieren, aan de natuur, handwerkers- en landbouwgereedschappen, jacht- en oorlogswapens, sieraden en kronen.
Aanvankelijk werden begrippen weergegeven door ze uit te beelden, deze hiërogliefen noemt men ideogrammen of begripstekens. Hieruit ontwikkelden zich fonogrammen of klanktekens. Een vertikaal streepje achter een hiëroglief (een diakritisch teken), geeft aan dat beeld en betekenis overeenstemmen, op deze wijze weet men of een teken slaat op een begrip of op een klank.
Aan het eind van een woord staat vaak een determinatief, deze fungeert niet enkel als woordbegrenzer, (de Egyptische tekst werd doorlopend geschreven) maar geeft tevens de betekeniscategorie aan waartoe het woord behoort: een boekenrol voor abstracte begrippen, de figuur van een godheid voor godennamen, deze van een mens voor persoonsnamen, achter de namen van steden volgt een cirkel met straten en achter alle activiteiten die kracht vereisen staat een slaande arm.
De schriftvormen
Het beeldende karakter van de hiërogliefen werd hoofdzakelijk op monumenten toegepast en dat tot in de 4de eeuw n.C. (in de tempel van Isis te Philae). Het schrijven met een rietpen op papyrus en op scherven van kalksteen of aardewerk (ostraka) leidde tot de ontwikkeling van een cursieve vorm, het hiëratisch schrift. Als officiële schriftvorm werd vanaf de 7de eeuw v.C. het demotisch ingevoerd waarbij een soort alfabetschrift met enkelklankige tekens werd gebruikt.
Na de verovering van Egypte door Alexander de Grote werd als ambtelijke taal het Grieks ingevoerd, de inheemse bevolking hield zich echter aan het demotisch. De laatste fase van de Egyptische taal, bekend als het Koptisch, werd geschreven met het Griekse alfabet.
Na de komst van het christendom, later gevolgd door de islam, ging de kennis van het oude Egypte verloren.
Na vele vergeefse pogingen om het “geheimzinnig symboolschrift” te ontcijferen slaagde Jean-François Champollion er in de steen van Rosetta, in 1799 door de soldaten van Napoleon te Rosetta ontdekt, die eenzelfde tekst in hiërogliefen, demotisch en Grieks schrift droeg, te ontcijferen. Het betrof een tempeldecreet van koning Ptolemaeus I. Champollion ontdekte dat de namen van koning Ptolemaeus en koningin Kleopatra, die in de Griekse tekst werden vernoemd, in de hiërogliefentekst op ongeveer dezelfde plaats terug te vinden waren, in langwerpige kaders, de cartouches. Deze vaststelling leidde in september 1822 tot de ontcijfering van het Egyptisch schrift.
De evolutie van de Egyptische schriftvormen
Drieduizend jaar Egyptisch schrift, van de oudste hiërogliefen tot het demotisch
Schrijfrichting en ordening van de hiërogliefische tekens
Een hiëroglifische tekst bestaat uit een opeenvolging van tekens geschikt ofwel in verticale kolommen ofwel in horizontale regels. Men leest steeds tegen de kijkrichting van de tekens in, deze is gemakkelijk te bepalen aan de hand van de oriënteerbare tekens, b.v. levende wezens, die een voor- en achterkant hebben; kijken steeds naar het begin van de tekst. Let er op dat woorden niet van elkaar worden gescheiden.
Merken we nog op dat de schrijvers hun tekens niet zomaar één na één (bij kolommen) of naast elkaar (bij regels) plaatsten, meestal werden de tekens gegroepeerd in ingebeelde kwadraten.