Goud was in het Oude-Egypte overvloedig aanwezig, getuige hiervan de schat van Toetanchamon, gevonden in 1922 door Howard Carter, en de schat van Tanis ontdekt in 1939 door Pierre Montet.
Ten tijde van de Farao’s telde Egypte 125 goudmijnen; negentig ervan lagen in de Arabische woestijn, dicht bij de Rode Zee, de rest in Nubië.
Goud stond symbool voor het onvergankelijke en deze eigenschap werd overgedragen op de drager ervan. Om deze reden was de lijkkist van de farao van goud en werden zijn gelaatstrekken voor eeuwig vastgelegd in zijn gouden masker. Het goddelijk metaal moest de wedergeboorte van de afgestorvene verzekeren;
De tot ons gekomen schatten van de Egyptische edelsmeedkunst zijn meer dan juwelen die blijk geven van een hoogstaand vakmanschap, ze geven ons ook informatie over iets dat de Egyptenaren constant bezighield, het zoeken naar afweermiddelen tegen de krachten van het kwaad die steeds aanwezig waren, zowel gedurende het leven op aarde als na de dood in de “Onderwereld” Een sieraad, hoe schitterend ook, was nooit alleen maar opschik maar had tevens een beschermende functie, het was veelal een amulet. (vergelijk met onze schapulier)
De edelsmeedkunst werd reeds beoefend meer dan 4000 jaar geleden; bewijs hiervan vinden we op afbeeldingen in de graftomben van het Oude Rijk: ambachtslieden smelten goud, de vuurhaard wordt aangewakkerd met behulp van rieten blaaspijpen met een keramisch uiteinde en later met een blaasbalg. Gouden onderdelen werden aan elkaar gesoldeerd met elektrum (legering van goud en zilver). Bij het vervaardigen van vaatwerk paste men de koperslagertechnieken toe, waarbij, door ophalen of hameren van het vooraf verhit bladmetaal, de gewenste vorm verkregen werd, achteraf werd de goudkleur egaal gebracht door afbijten met urine of salpeter. Heel vroeg beheerste men de technieken van het cloisonné, filigraan, granuleren, ciseleren en incrusteren.
Middenrijk
Uit het Middenrijk (ca. 2000v.C.) zijn enkele belangrijke sieraden tot ons gekomen, ze werden ontdekt in 1894 toen Jacques de Morgan opgravingen uitvoerde aan de piramide van Sesostris III te Dasjoer:
Pectoraal in de vorm van een naos (“ tabernakel” waarin de godheid verbleef), In het midden de cartouche met de kroningsnaam van koning Sesostris II, , geflankeerd doortwee valken (symbool voor de god Horus) op het hiëroglief “goud”; in de bovenhoeken cobra’s die zich beschermend rond de zonneschijf (symbool voor Ra) slingeren en het anch-teken (symbool voor leven) dragen.
Het pectoraal is uitgevoerd in cloisonné-techniek: op een gouden plaat werden fijne strippen gesoldeerd die de op maat geslepen half-edelstenen: turkoois, lapis lazuli en kormalijn omranden.
Pectoraal van koning Amenemhat III illustreert het machtsvertoon in de juweelkunst gedurende deze periode. In een trapeziumvormig kader (verwijzing naar de naos) spreidt de giergodin Nechbet haar beschermende vleugels uit over de twee koningscartouches; aan weerskanten staan twee figuren die de koning voorstellen: met geheven knots staat hij op het punt zijn krijgsgevangene, die hij bij de haren grijpt, te doden als bewijs van zijn macht. De op zijn armen geplaatste “djed-zuil” symboliseert de stabiliteit van zijn rijk
Pectoraal in de vorm van een pyloon. Juweel uitgevoerd in ajourtechniek, stelt de “rituele reiniging” van koning Ahmose door Re-Harachte en Amon voor, De koning, op een boot, wordt beschermd door twee giergodinnen, boven de rechter- cartouche staat “zoon van Re”, naast de linkercartouche staat “de goede god”, langs zijn benen: rechts:” bemind door Amon”, links: “bemind door Re”. Let op de afbeelding van het water waarop de boot vaart.
Koningscobra:deze schitterende gouden uraeus, ingelegd met lapis lazuli en granaat zat op het voorhoofd van de farao, de vurige blik van de ogen van granaat moesten de vijand afschrikken
Zilveren spiegel:met de beeltenis van de godin Hathor. De gepolijste zilveren schijf rust op een handvat van jaspis in de vorm van een Hathorzuil die een papyrusstengel voorstelt, inleg van lapis lazuli en carneool; het kapiteel van de zuil bestaat uit de kop van de godin met koeoren.
Nieuwe Rijk
Uit het Nieuwe Rijk dateren voornamelijk de prachtige sieraden uit het “ongeschonden” graf van Toetanchamon, ontdekt door Howard Carter in 1922.
Het meest onvoorstelbare kunststuk op het gebied van de edelsmeedkunst is ongetwijfeld de massief gouden kist van 110kg. De verblindende pracht van dit massief gouden kunstwerk stelt ons voor raadsels: hoe kwam de vervaardiging van zo’n enorme goudplaat tot stand en hoe hanteerde men dat object tijdens het langdurige modelleerwerk door hameren en ophalen? Dit werkstuk getuigt van de ongeëvenaarde virtuositeit van de Egyptische edelsmeden?
Het vergankelijk lichaam van de dode koning moest, door het complex van handelingen en het begraven in een gouden lijkkist, in de mogelijkheid gesteld worden te herreizen in een stralende godheid die eeuwig zou verder bestaan in het “hiernamaals”
De schat bestond uit honderden voorwerpen waarvan we er enkele bespreken:
Pectoraal in de vorm van een scarabee, uitgevoerd in cloisonnétechniek. Rond de magische scarabee (symbool van wederopstanding) in lapis lazuli, zijn de vleugels met prachtig inlegwerk in cirkelvorm gebogen en omsluiten de rode zonneschijf in kormalijn. Vestigen we er de aandacht op dat het juweel een anagram vormt van de troonnaam van de koning: Nebcheperoere.
Pectoraal van de zonnevalk met gespreide vleugels. Dit magisch sieraad stelt de zonnegod voor in cloisonnétechniek uitgevoerd, ingelegd met lazuursteen, kormalijn en blauw glas. In de klauwen draagt de godheid de “shenring” (symbool voor “eeuwig”) en het anch-teken (symbool voor leven).
Ba-amulet: uitgevoerd in dezelfde techniek. Stelt de “ba” of “ziel” voor van de “herboren” overledene, in de vorm van een vogel met mensenhoofd, in zijn klauwen de “shen-ring” symbool van de eeuwigheid.
Pectoraal van Toetanchamon: voorstellend de godenbark met de scarabee en de zon, aanbeden door twee bavianen (herauten van de opgaande zon) gekroond met maansikkel en volle maan. De scarabee houdt de shen-ring tussen de poten, symbool van cyclische hernieuwing van de schepping.
Amulet gevonden op de mummie van Toetanchamon, stelt de beschermende giergodin Nechbet voor met in de poten de shen-ring
Kroningspectoraal van Toetanchamon: prachtig opengewerkt juweel met voorstelling van de gevleugelde scarabee (in calciet) met in de linkerklauw een shen-ring en een lelie (symbool van Opper-Egypte) en in de rechter, een shen-ring en drie lotusbloemen (symbool van Neder-Egypte). De scarabee duwt een bark met Oedjat-oog (bescherming), omringd door twee cobra’s, bovenaan een gouden maansikkel en een zilveren maanschijf waarbinnen de koning die gezegend wordt door de goden Thot en Horus. Inleg van lazuursteen, turkoois, kornalijn, obsediaan en gekleurde glaspasta.
Oorhagers van Toetanchamon:Deze schitterende samengestelde oorhangers (onder invloed van Klein-Aziatische hofmodes sedert Thoetmoses IV (1400 v.C.) door koningen gedragen) zijn een wonder van uiterst precisiewerk. Onder de met knoppen bezette stekker, die in de doorboorde oorlellen werd bevestigd, spreidt een vogel zijn vleugels uit tot een cirkel, in het midden de kop van een eend (in blauw glas met een zwart oog en snavel) .Aan de vijf beweeglijke kettinkjes, opgebouwd uit chevrons van email, hangen piepkleine uraeusslangen.
Armband van Toetanchamon met een scarabee in lazuursteen en inlegwerk van halfedelsteen.
Gouden zalfdoosjes gebruikt bij het begrafenisritueel van Toetanchamon:
Behorend tot de meest geslaagde creaties van de Egyptische edelsmeedkunst.
De cartouches omlijsten nu niet de naam van de koning maar stellen hem voor, zittend op goud, met oorlogskroon en koninklijke regalia. Boven zijn hoofd de zon, beschermd door cobra’s die het levensteken dragen. De doosjes zijn bekroond door de zonneschijf opreizend uit struisveren.
De zijkanten zijn in drijfwerk gedecoreerd met de god van de eeuwigheid Heh met in de handen een ingekerfde palmtak, symbool voor 100.000 jaren; daarboven de gevleugelde scarabee die het anagram van de koning zijn troonnaam vormt.
Gordelgesp van Toetanchamon: deze gouden gordelgesp stelt de koning voor op zijn strijdwagen getrokken door twee paarden, met prachtig rugkleed en hoofdtooi in struisveren, terugkerend van een zegevolle veldtocht tegen de vijand, vergezeld van zijn jachthond. Voor de wagen zijn twee gevangenen afgebeeld: een negroïde Nubiër en een gebaarde Aziaat, vastgebonden met de wapenplanten van Boven- en Neder-Egypte: de lelie en de lotus. De koning wordt door de giergodin Nechbet (Opper-Egypte) en de cobragodin Wadjet (Beneden-Egypte) afgeschermd tegen het kwaad. Onderaan zijn nog twee gevangenen, vastgebonden aan het hiëroglief “Vereniging” (van beide landen) afgebeeld omsloten door de lelie en de lotus.
Late Tijd
Uit de Late Tijd dateren de prachtige sieraden en het ritueel vaatwerk ontdekt in de ongeschonden graven van de koningen Sjesjonk en Osorkon (rond 950 v.C.) in het tempeldomein te Tanis (Delta), door Pierre Montet in 1939.
Pectoraal van koning SjesjonkI (ca 890 v.C.) stelt de zonnebark voor die vaart tussen papyrus (Beneden-Egypte) en lotusplanten (Opper-Egypte). Op de boot de zonneschijf (in lazuursteen) met afbeelding van Amon-Re, aanbeden door de godin Maät, beschermd door de godinnen Hathor en Maät. Inleg van lazuursteen, turkoois en kornalijn.
Armband van koning Sjesjonk dat het beschermend oedjat-oog op het het hiëroglief Neb voorstelt. Het inlegwerk van het oog in een fijne gouden bedrading contrasteert knap met de blauwwitte lazuursteen. Het gewolkte effect van deze steen suggereert dat het goddelijk oog vanuit de “hemel” naar ons toekijkt. Het kommetje (Neb=heer) onderaan, met een geometrisch ingelegd patroon, vormt samen met het oedjat-oog een krachtige magische bescherming voor de drager van de armband. De strakke stilering verleent het motief een bijzonder krachtige expressie.
Hanger van Osorkon II (ca 870 v.C.). Deze schitterende hanger met drie godheden: Osiris getooid met de met Maätveren bezette witte kroon hurkt op een zuil in lapis lazuli, omringd door Horus en Isis die een beschermende hand naar hem uitstrekken.
Pectoraal van rond 800 v.C.: de god Chnoem (Scheppergod die alle mensen op zijn pottenbakkerschijf modelleert), stijgt op uit een lotusboeket, bekroond met de nachtelijke zon, aan weerszijden de beschermgodinnen Hathor en Maät.
Om zich een beeld te vormen van de enorme hoeveelheden edelmetaal waarover Egypte beschikte vermelden we dat koning Sjesjonk (Sisak uit de Bijbel) in 925 v.C. een veldtocht voerde tegen de koninkrijken van Juda en Israël, (na de dood van koning Salomo). Jeruzalem werd omsingeld en de tempelschatten, waaronder 30 ton goud en 200 ton zilver, buitgemaakt.
Slotwoord
De algemene impressie die overblijft na dit overzicht van de weinige meesterstukken van de Egyptische edelsmeedkunst die bij toeval zijn overgebleven is er een van uitzonderlijke weelde en creativiteit.
Zelfs de kleinste siervoorwerpen, pectoralen en talismans bezitten vaak een monumentaliteit en een architectonische kracht die niet moet onderdoen voor die van de imposante bouwwerken die aan de goden werden gewijd.
Nawoord
Na de Farao’s werden de goudmijnen ontgonnen door de Romeinen en veel later door de Britten wiens resten van nederzettingen en installaties nog aanwezig zijn aan de voet van de bergrug in de omgeving van Sukari. De Egyptenaren hakten destijds met een houweel de rots los op zoek naar het edele metaal, de Britten konden de hoofdader van de berg tot 100m diep afgraven. Recente computergestuurde metingen hebben aangetoond dat de goudader nog meer dan 2 kilometer doorloopt. Pharaoh Goldmines, een dochterbedrijf van Centimin Mining, een groot Australisch mijnbouwbedrijf wil nu de Oud-Egyptische mijnen opnieuw ontginnen. De vooruitzichten zijn goed daar volgens metingen uit de meer dan achthonderd boorgaten in de berg, het graniet op sommige plaatsen tot meer dan driehonderd gram goud per ton rots bevat hetgeen uitzonderlijk hoog is. In de nabije toekomst wil Centimin te Sukari een dorp bouwen voor vierduizend werknemers en een grootschalige mijnexplotatie opstarten.
Bewerkingen bij het Edelsmeden
vormgevende techniek waarbij de goudplaat tot de gewenste vorm wordt gemoduleerd; daar bij deze bewerking, in koude toestand, de goudplaat hardt, moet ze regelmatig uitgegloeid worden om een betere bewerkbaarheid te verzekeren.
techniek gebruikt bij het vervaardigen van ondiepe voorwerpen, de plaat wordt geklopt op een klein aambeeld met aangepaste vorm.
techniek laat diepere vormen toe, het hameren van de plaat geschiedt op een “speerhaak” zodat deze naar boven kan “getrokken” worden.
hierbij maakt men gebruik van bronzen ponsen met aangepaste onderzijde; de plaat wordt op een plastische onderlaag (bitume, lood, tin) gelegd.
verfijnen van relief met ciseleerhamer.
model in was wordt in gipsvorm ingebed, de was uitgesmolten en de holte opgegoten met edelmetaal.
met electrum of zilver met behulp van een blaaspijpje en gloeiende houtskool.
met wijnsteenzuur of urine.
dichtdrukken van de poriën.
met agaatsteen.
met burijnen.
met fijne gouddraad.
Gaatjes boren, zagen en vijlen.
gemalen glas + honing + hars + metaaloxyden opgewarmd tot 700-900°.
op metaaloppervlak worden stripjes goud gesoldeerd en de cellen gevuld met gekleurde poeders die gesmolten worden.
ingegraveerde en opgevulde lijnen.
Mengsel van zilver, lood, koper, zwavel en hars in groeven ingebracht en opgewarmd tot 500°C.
Vuurvergulden: goudpoeder + kwik opwarmen op voorwerp.
Bladvergulden: met dunne goudblaadjes beleggen, vb. sarcofaag.