De werklieden die de graven in het Dal der Koningen uithakten en versierden woonden met hun gezin in een ommuurde vesting van een zeventigtal woningen te Deir el Medina. De graven van de werklieden zelf liggen in de onmiddellijke nabijheid (o.m. het graf van Sennedjem). De werklieden waren verdeeld in twee groepen, ieder met een opzichter en een scribe (secretaris). De werklieden kregen op het eind van de maand hun loon in natura: graan, vis, groenten, soms vlees, wijn en zout. Toen, ten tijde van Ramses III, de proviandering uitbleef gingen de arbeiders in staking, dit is het eerste arbeidersconflict uit de geschiedenis.
De arbeiders verbleven gedurende de “werkweek”, die tien dagen duurde, in hutten in de nabijheid van het graf waaraan ze werkten; ze gingen slechts naar hun dorp op rustdagen en tijdens godsdienstige feesten.
Arbeiderswoning:
straat,
ontvangstruimte,
leefruimte,
slaapkamer,
kelder,
trap naar terras,
keuken,
kelder,
laraire=huisaltaar
In hun vrije tijd werkten ze aan hun eigen graven, die liggen buiten de omheiningsmuur, tegen de berghelling. Een prachtig voorbeeld hiervan is het graf van Sennedjem, die leefde onder Ramses II.