Gelukzalige toestand na de dood (indien men goed geleefd heeft)
De onsterfelijke spirituele kracht, dikwijls vertaald door “ziel”; in feite gaat het om het mobiele element dat de dode in staat stelt tussen de onderwereld en de aarde te reizen en deel te nemen aan het dagelijks leven.
De ba wordt voorgesteld als een vogel met een mensenhoofd en –armen.
Bewaarplaats voor de prachtige scheepsmodellen gebruikt om de goden te vervoeren als die naar een andere tempel trokken
Vier vazen waarin de lever, longen, maag en darmen tijdens het mummificatieproces worden opgeborgen.
Ovaalvormige lus, in feite een uitgelengde sjen-ring (symbool voor een eeuwige regeringsduur van de koning). In een cartouche wordt de troonnaam en de geboortenaam van de farao geschreven.
Symbolisch graf of plaats voor de dodencultus toegevoegd aan de eigenlijke begraafplaats; het Zuidelijk Graf in het Djoserdomein is een cenotaaf.
Sterren die nooit onder de horizon verdwijnen, opstaan of ondergaan; sterren die dus altijd zichtbaar zijn. Voor de Egyptenaren zijn zij de verblijfplaats van de ach’s.
Amulet die “eeuwigheid” of “stabiliteit” uitdrukt.
Verzameling bezweringsformules op papyrus die aan de mummie werden meegegeven.
Toegangsweg tot de tempel.
Kleine tempel bij de hoofdtempel in de Grieks-Romeinse tijd. Plaats waar de god van de hoofdtempel werd geboren of waar de godin van de tempel haar kind kreeg.
Jubileumfeest van de koning na dertig jaar regeren, daarna met tussenpozen van drie jaar. Ritueel van “Koninklijke Herrijzenis”.
Beschermgoden van de gebalsemde ingewanden van de dode: Amset, Hapi, Doeamoetef en Kebechsenoeëf.
Zuilenzaal.
Heilige boom. De troonnaam van de koning wordt op zijn bladeren geschreven om een eeuwigdurende regeerperiode te verzekeren.
Met opgerichte penis. Min, de vruchtbaarheidsgod, wordt vaak in deze gedaante getoond.
Levenskracht van de mens. Geschapen als “dubbelganger” van de levende persoon. Blijft ook na de dood onsterfelijk. In het graf kan de ka zich vestigen in een beeld van de afgestorvene om de dodenoffers in ontvangst te nemen.
Oude naam voor Egypte. "Kemet" betekent "zwart land" (kem=zwart) vanwege het vruchtbare zwarte Nijl-slib. De woestijn heette "deshret" of "rood land".
Kleine open tempel, door de godenbeelden gebruikt tijdens feesten en ceremoniën als een soort tussenstation tijdens de processie.
Graf met rechthoekige bovenbouw en schuine wanden. In de 1ste en 2de dynastie werden de koningen begraven in mastaba’s, later ook de invloedrijke personen.
Godenschrijn.
Hoofd van een nome (gouw of provincie).
Amulet, regeneratiesymbool.
Grafbeeldje(s), dienaar die in de onderwereld het werk van de overledene moesten vervullen.
Scherf van pot of kalksteen met inscriptie.
Monumentale toegangspoort tot de tempel.
Symbool van het nieuwe leven en de wedergeboorte; meest geliefde amulet in het Oude-Egypte.
Deur zonder werkelijke doorgang in het Egyptisch graf. Toegang van de denkbeeldige wereld naar de tastbare. Vóór de schijndeur werden de offers geplaatst.
Kamer waarin het ka-beeld van de overledene is opgesteld.
Ratelinstrument verbonden met de cultus van Hathor.
Arabisch woord dat betekent “drie handspannen lang”, het is een formaat steenblok (de eerste snelbouwblok) uit de tijd van Echnaton
Bouwblokken vervaardigd uit Nijlslib vermengd met gehakt stro of riet en gedroogd in de zon.
Een zich oprichtende cobra, symbool van het koningschap, door koning op het voorhoofd gedragen (beschermende functie).